| A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | l | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |
DRIEKLEURNON (Lonchura malacca malacca) (Linnaeus, 1766)
VERSPREIDING
Zuidwesten van India en Sri Lanka.
GROOTTE
Ongeveer 11 tot 12 centimeter.
GESLACHTSONDERSCHEID
Het is vrijwel onmogelijk de geslachtsverschillen te zien. Alleen de mannetjes van deze soort zingen. De zang is echter heel zacht, zodat het trillen van de keelveertjes uitsluitsel biedt.
SOCIALE EIGENSCHAPPEN
Deze vogelsoort geeft zelden of nooit aanleiding tot problemen. Zowel ten opzichte van andere volièrebewoners als tegen soortgenoten stellen ze zich vreedzaam op. U houdt ze bij voorkeur in een groepje samen, zodat ze zelf hun partnerkeuze kunnen bepalen.
GESCHIKTE BEHUIZING
U kunt deze vogelsoort zowel in een gemengde buitenvolière als in een kamervolière onderbrengen. Een (broed)kooi biedt slechts een tijdelijk onderkomen, aangezien de vogels in een te krappe ruimte niet gestimuleerd worden om te bewegen en als gevolg daarvan vervetten. Beschutting biedende begroeiing wordt erg op prijs gesteld.
OMGEVINGSTEMPERATUUR
Driekleurnonnen zijn vrij geharde vogels die het ook in de wintermaanden goed zonder extra verwarming kunnen doen. Een tocht en vooral ook vorstvrij nachthok is echter wel noodzakelijk.
VOEDSEL
Deze vogels zijn voornamelijk zaadeters. U geeft ze een zaadmengsel voor kleine tropische vogels, aangevuld met wat trosgierst, onkruidzaden en gekiemde zaden. Verse onkruiden, eivoer en rijst worden ook goed opgenomen. Maagkiezel en grit horen altijd in voldoende mate aanwezig te zijn, zodat de vogels ze naar behoefte kunnen opnemen.
ACTIVITEITEN
Deze vogels komen zoals zo veel sociaal ingestelde prachtvinken het best tot hun recht in een klein groepje en in een ruime buitenvolière Onder die omstandigheden zijn het levendige en beweeglijke vogeltjes die alle lagen van de volière benutten.
KWEEK
Omdat het zo moeilijk is om de geslachten van deze vogelsoort vast te stellen en de dieren ook nog enigszins kieskeurig kunnen zijn ten aanzien van hun partnerkeuze, kunt u het beste een klein groepje jonge dieren aanschaffen. Uit zo’n groepje vormen zich vanzelf een of meer koppels. De dieren broeden meestal in een klein, gesloten nestkastje. U kunt ongeveer 3 tot 5 eitjes verwachten. Deze worden gedurende ongeveer 12 tot 14 dagen bebroed, in hoofdzaak door het vrouwtje. Wanneer de jongen uitgekomen zijn, geeft u de dieren meerdere malen per dag wat extra klein levend voer, eivoer en gekiemde zaden. Op een leeftijd van ongeveer drie weken verlaten de jongen het nest. Ze kunnen dan nog niet voor zichzelf zorgen en worden gedurende twee tot drie weken in afnemende mate gevoerd en begeleid. Als de ruimte het toelaat, hoeven ze niet te worden uitgevangen. Een paar dat in goede conditie is, zal meerdere legsels per seizoen grootbrengen. Het kan zes maanden duren totdat de jongen geheel op kleur zijn; ze zijn in hun jeugdkleed vrijwel geheel bruin van kleur.