| A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | l | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |
VUURVINK (Lagonosticta senegala)
VERSPREIDING
Tropisch West Afrika.
GROOTTE
Ongeveer 10 centimeter.
GESLACHTSONDERSCHEID
Beide geslachten zijn in één oogopslag te herkennen. De mannetjes zijn dieprood, terwijl de vrouwtjes een veel onopvallender uiterlijk hebben. Ze gaan, afhankelijk van het ras, met een grijsbeige tot bruin verenpakje door het leven.
SOCIALE EIGENSCHAPPEN
Vuurvinkjes zijn erg geschikte vogels voor een volière met een gemengde samenstelling, maar passen ook bij uitstek in een volière met andere prachtvinken. Ze gaan hun eigen gang, waarbij ze de andere vogels doorgaans met rust laten. Alleen tijdens de kweekperiode kunnen de mannetjes wat onhebbelijker worden ten opzichte van soortgenoten van hetzelfde geslacht.
GESCHIKTE BEHUIZING
Vuurvinkjes kunnen zowel in een gedeeltelijk met struiken beplante en hij voorkeur overkapte buitenvolière als in een kamervolière en ruime broedkooi gehouden worden. Voor het welzijn van de dieren staat de volière op een beschutte plek waar wind en regen weinig invloed hebben.
OMGEVINGSTEMPERATUUR
Vuurvinken zijn niet goed opgewassen tegen guur weer, veel neerslag en kou. Tijdens koudere jaargetijden kunt u deze vogels beter binnenshuis houden of het nachthok verwarmen.
VOEDSEL
Als basisvoer kunt u deze populaire Afrikaanse vogeltjes een zaadmengsel voor kleine tropische vogels geven. Daarnaast worden trosgierst, (verse) graszaden en onkruidzaden en gekiemd zaad graag opgenomen. Geef de dieren zo nu en dan kleine beetjes vogelmuur. Vuurvinken kunnen doorgaans leven op een plantaardig menu, zo nu en dan aangevuld met kleine beetjes insectenpaté. Klein levend voer is wel van levensbelang tijdens de eerste levensweek van deze soort. Zijn de ouderdieren niet gewend aan dit soort voeding, dan is de kans groot dat ze het levend voer weigeren op te nemen en aan hun jongen aan te bieden, met desastreuze gevolgen. Wilt u graag nageslacht van uw vuurvinken, dan geeft u de aankomende ouderdieren regelmatig klein levend voer, zodat ze eraan wennen. Geschikte dierlijke eiwitbronnen zijn onder meer fruitvliegjes, bladluis en buffalowormpjes. Grit en maagkiezel behoren altijd in voldoende mate aanwezig te zijn, zodat de dieren er naar behoefte van kunnen opnemen.
ACTIVITEITEN
Vuurvinken zijn levendige vogeltjes die zich in alle lagen van de volière ophouden. Ze begeven zich graag in het groen, maar vliegen ook op open plekken. Ze scharrelen zo nu en dan op de bodem van de volière rond, op zoek naar voedsel. Het is niet aanbevelenswaardig om geïmporteerde dieren aan te schaffen; ‘verse’ importen zijn niet alleen erg schuw, ze zijn vaak ook zwak en extreem gevoelig voor ziekten. U bespaart uzelf en de vogels problemen door uitsluitend nakweekdieren aan te kopen.
KWEEK
Deze vogels broeden zowel in een (beplante!) broedkooi als in de voliëre. Voor hun nest bouw zijn deze vogels niet kieskeurig. Er zijn zowel kweekresultaten bereikt met gesloten nestkastjes als met halfopen kastjes, en ook in nestkorfjes nestelen de vogels goed. Er zijn er daarnaast ook die een vrijstaand nest bouwen in een dichte struik. Bij gesloten kastjes is een invlieggat van 4 centimeter doorsnede toereikend. Als nestmateriaal komen kokosvezel, kleine stukjes sisaltouw, dierenhaar (bijvoorbeeld van paarden), kleine donsveertjes en grashalmen in aanmerking. Een legsel bevat ongeveer 3 tot 4 eitjes. Zowel het mannetje als het vrouwtje bebroedt afwisselend de eitjes. Na ongeveer 11 tot 12 dagen komen de jongen uit het ei. Ze worden door beide ouders gevoerd. In hun eerste levensweek bestaat het menu van de kleine vuurvinkjes vrijwel uitsluitend uit levend voer zoals buffalowormpjes. Een tekort aan levend voer leidt onherroepelijk tot een spoedige dood van de jongen. De jongen vliegen na 17 tot 21 dagen uit. Ze kunnen dan nog niet goed voor zichzelf zorgen en worden daarom nog een week of langer door beide ouderdieren gevoerd en begeleid. Een paar dat in goede conditie is, kan meerdere legsels per jaar grootbrengen, maar het is beter ze niet meer dan twee legsels per seizoen te laten grootbrengen, aangezien meerdere legsels een aanslag plegen op de conditie en gezondheid van de ouderdieren. De jongen uit een eerder nest worden normaliter niet nagejaagd door de ouders.