| A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | l | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z |
APPELVINK (Coccothraustes) (Linnaeus, 1758)
HERKENNING
L 18 cm. Het prachtkleed van het mannetje van de Appelvink is onder meer te herkennen aan de fraai gevormde kleine slagpennen van de vleugel, de abnormaal dikke grijsblauwe snavel waarmee ze noten en pitten kunnen kraken en de helwitte staartrand. Een kleurige, bonte vogel die bij het voedselzoeken tussen het afgevallen bruine blad erg goed is gecamoufleerd. Dan vallen het meest de witte staartpunten op. De Appelvink gedraagt zich wat geheimzinnig want vooral in de paartijd zoeken ze vaak de toppen van bomen op en laten dan vaak een luid 'sjik-sjik' horen. Dit roodborstachtige geluid kennen velen niet en daarom blijven ze gemakkelijk buiten ons gezichtsveld.
BIOTOOP
Gemengde loofbossen, zware rivierbossen met populieren, essen en eiken,boomgaarden en parken met hoge, oude bomen; ook smalle loofboszones langs rivieren door de noordelijke naaldbossen. Bij uitzondering ook dennen, sparren en larixbossen. De Appelvink is een kenmerkende vogelsoort van het oude Europese eiken haagbeukenbos.Komt in Nederland voor als: Jaarvogel. De Appelvink gedraagt zich als zwerf en trekvogel. Een enkele maal is er van een invasie-achtig optreden sprake. De Appelvink is in ons land voornamelijk broedvogel van de hogere gronden zoals de Veluwe, Zuid-Limburg, Twenthe en Drenthe. Het lijkt erop dat ze vooral in wat oudere bossen met een enigszins verwaarloosd uiterlijk en een zachte, dichtbebladerde bodem, voorkomen.