KAUW (Corvus monedula) (Linnaeus, 1758)
LATIJNSE NAAM: Corvus Monedula
ORDE: Zangvogels
CATEGORIE: Bebouwd gebied
FAMILIE: Kraaien
LENGTE: 32 cm
VERSPREIDING:
Europa; West- en Midden-Azië, West-Siberië
UITERLIJK:
Mannetje: geheel zwart, met leigrijze hals.
Wijfje: Hetzelfde, er is geen verschil tussen het mannetje en het wijfje.
Het verenkleed van de kauw is geheel donkergrijs tot zwart
Het achterhoofd heeft lichtere kleur grijs
De iris van het oog is wit van kleur.
BIOTOOP:
steden, landerijen, kliffen, bossen, hagen en lage bergen.
VOORTPLANTING:
nest: in een boom, een rotsopening, een schoorsteen, enz.;
leg: 1, april-mei;
eieren: 3 à 6, vaalblauw met zwarte vlekken;
ontwikkeling ei: 18 dagen;
grootbrengen jongen: 28 à 32 dagen.
VOEDSEL:
Gekweekte en wilde vruchten, zaden, granen, jonge vogeltjes, insecten, aardappelen en allerlei soorten afval.
Omschrijving
De kauw is één van de kleinste kraaiachtigen die in Nederland voorkomen.
De vogel is behalve aan het formaat ook van andere kraaiachtigen te onderscheiden door het grijze achterhoofd,
een relatief kleine snavel en de witte iris. Ook is de vogel goed te herkennen aan de typische roep die klinkt als kjack,
kjack.De kauw leeft doorgaans in paren, maar vormen soms ook grote zwermen, vaak samen met andere kraaiachtigen.
Het nest wordt gebouwd op schoorstenen of hoge gebouwen en is gemaakt van takken.
De kauw is een sociale vogel, het mannetje en het vrouwtje leven ook buiten de broedtijd samen en blijven doorgaans hun hele leven bij elkaar.
De kauw heeft zich net als veel andere kraaiachtigen goed aangepast aan de mens en komt dan ook in grote aantallen voor in steden.
Laatste update: Ma 01-04-2024. 17.45uur